Auteur: mr. A.S. Kasdiran
Datum: 1 oktober 2017
Een arbeidsovereenkomst wordt in artikel 7:610 BW omschreven als de overeenkomst waarbij de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Een bijzondere vorm is de uitzendovereenkomst. Dit is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever, ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde, zo luidt artikel 7:690 BW.
Voor het aannemen van een uitzendovereenkomst is volgens de Hoge Raad niet vereist, dat de te verrichten arbeid tijdelijk is. Ook is er geen allocatiefunctie vereist in de zin, dat de werkgever zich met name bezighoudt met het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van tijdelijke arbeid. Wel dient er sprake te zijn van ‘toezicht en leiding’. Daarover heeft de Hoge Raad in het arrest ‘Care4Care/STiPP’ gezegd, dat de vraag of er sprake is van toezicht en leiding moet worden beantwoord aan de hand van dezelfde maatstaven als die gelden voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een gezagsverhouding als bedoeld in artikel 7:610 BW (HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356).
Eerder heeft de Hoge Raad in het arrest ‘Bethesda-Eliëzer/Y’ overwogen: “Met de term ‘gezagsverhouding’ wordt gewoonlijk aangeduid het element ‘in dienst van’. De term brengt enerzijds het recht van de werkgever mee om toezicht uit te oefenen en door aanwijzingen of instructies een nadere taakinvulling te geven en anderzijds de verplichting van de werknemer om een en ander te aanvaarden” (HR 12 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3681). Aldus gaat bij een uitzendovereenkomst de instructiebevoegdheid van de werkgever over op de inlener.
Voor meer informatie:
Kasdiran Rechtspraktijk │T 0412-484256 │ E info@kasdiran.com